IJssalon Atlas

Tussen zijn bleke blindeoog en weggeslagen kaakbeen 
hapt een hoogbejaarde zijn lippen wit 
in een puntige toren slagroom. 
Breekbaar trillende vingers 
doen een papieren servet knisperen, 
dat niet hoger komt dan de kin. 
Aan het licht van de glazen toonbank 
speur ik langs zijn littekens in de duistere zithoek. 
Vanaf zijn revers knipogen op klein metaal the Stars and Stripes. 
Ik hoor de bommen boven Dresden, een laaiend vuur in Pusan, 
zijn jonge vriend verdronk in de Mekong 
en bij een missie op Gibraltar verloor hij zijn tanden. 
Het oogvocht langs zijn neus 
is thans van inspannend eten uit ijzige kou. 
Of van zijn boven Tal Afar gestorven kleinzoon. 
Het ijzeren molentje zoemt traag en het meisje van de ijssalon reikt mij ambachtelijke passie aan. 
Met een kort salut aan hem, stap ik de straat op, 
wacht voor een aangierende ambulance 
en kom terug van wereldreis.